Rond 1880 zocht Jigoro Kano de beste zelfverdedigingsmethode. Hij bestudeerde verschillende gevechtssporten, waaronder ook het jiujitsu (zelfverdediging). Iedere school had zijn eigen methoden. Kano ontdekte, dat de meeste methoden te veel gericht waren op het volledig uitschakelen van de tegenstander. Uiteindelijk kwam hij tot zijn eigen systeem dat hij judo noemde, wat de zachte weg betekent. Hij koos deze naam om een duidelijk onderscheid te maken met het harde jiujitsu.
Het hoofddoel van zijn judo was: samenwerken aan een harmonische ontwikkeling van geest en lichaam. In 1882 stichtte hij het Kodokan Judo Instituut te Tokio, wat nu nog de standaard is in Japan.
Na de tweede wereldoorlog raakte de sport judo populair, dankzij het feit dat deze gevechtssport erg geschikt was voor het leger en de politie. Wellicht gebeurde dit ten koste van de geestelijke vorming. Het klassieke judo - beoefend in de geschikte tempel of plaats (= de dojo) - werd aan het publiek voorgesteld met zowel technische- als ceremoniële beperkingen.
Judo is een zelfverdedigings- en zelfbeheersingssport. Omdat judo 'zachte weg' betekent, zijn de worpen zo gemaakt, dat het vallen niet veel pijn doet. Je leert op de juiste manier vallen en jezelf te concentreren.